Nederlandse naam: | Blauwborst Witgesterde |
Latijnse naam: | Luscinia svecica cyanecula |
Continent(en): | Azië, Europa, Noord-Amerika, |
Specifiek vindgebied: | Moeras en Rietgebieden |
Grootte: | 14 cm |
Temperatuur: | Winterhard |
Geslachtsonderscheid
De man heeft een bruin tot donkerbruin rugdek en een opvallende helderblauwe bef. Dit alleen in de broedperiode. In de winter valt dit blauw bijna geheel weg. Onder het blauw zit een kastanje bruine rand, buikkleur is bruin/grijs. Op de staart is deze vogel rood/bruin met een zwarte band aan het eind. De witgesterde heeft in het blauw een witte vlek, vandaar ook deze naam. De pop ziet er hetzelfde uit als de man op de witte vlek na en heeft veel minder blauw. Is ook niet zo helder van kleur.
Specifieke kenmerken
Bij ons komt deze soort voor in moeras/ rietgebieden. Broeden gebeurt dan in de vrije natuur ook in het riet, op de grond goed verborgen tussen het riet of in graspollen. Het nest wordt gemaakt van grashalmen, mos en wat dode riethalmen. Maximaal worden er zo’n zes eieren gelegd. Die groenblauw van kleur zijn en soms voorzien zijn van wat vlekjes op de stompe kant. De eieren worden tussen de twaalf en veertien dagen bebroed en hoofdzakelijk door de pop. De jongen verlaten na een dag of veertien het nest en kunnen dan nog niet goed vliegen.
Omgeving
Zie kweekverslagen
Voedsel
In de natuur worden de jongen grootgebracht met hoofdzakelijk insecten.